|
ALGEMEEN Voorpagina Bronnen Afkortingen ALLE VOOROUDERS Gesorteerd op nummer Gesorteerd op achternaam Gesorteerd op geboortepl. Gesorteerd op trouwpl. Gesorteerd op overl.pl. Analyse volledigheid PER GENERATIE Generatie I-VI Generatie VII-VIII Generatie IX Generatie X Generatie XI Generatie XII Generatie XIII Generatie XIV Generatie XV Generatie XVI-XVII Generatie XVIII-XXIGeneratie XXII-XXIX Generatie XXX- WEERGAVE Standaard
BeknoptCONTACT Ruud Both Zwingelspaansedijk 4 4793 SH Zwingelspaan (gem. Moerdijk) tel: 06-41420880 stuur een e-mail BEHEER Inloggen Overzicht beschikbare kwartierstaten |
|
»» Kruisiging (Maerten van Heemskerck, 1545/50, The Hermitage, St. Petersburg) |
♦ Het echtp. test. aldr. 12-11-1541.
♦ R.A. Sprang inv.nr. 42, fol. 85, 181-188, idem. inv.nr. 44, fol. 45, idem inv.nr. 59 en fol. 67-68.
»» Antheunis van Hilten (Joos van Cleve, Rijksmuseum Twenthe, Enschede) |
♦ Antheunis en zijn vierde vrouw Agnese zijn geportretteerd door de Antwerpse kunstschilder Joos van Cleve (1511-1540); de portretten werden opgenomen in de serie Openbaar Kunstbezit (1967) en zijn (soms) te bezichtigen in het Rijksmuseum Twente te Enschede; zie voor het huwelijk Antheunis en Monica dossier v. der Sare (C.B.G.), met name Oud Arch. Gent, inv. nr. 330, Staeten van Goederen, dl. 54, fol. 17.
♦ Zijn vader mogel. Simon Bruijn die op 4-7-1486 een geschil heeft met Jan van Water, rentmr. van Leeuwenhorst, en veroordeeld wordt tot het betalen van twee jaar molengeld ten bedrage van 2 pond 13 schelling 4 denier (Als we ervan uitgaan dat het dagloon van een ongeschoolde arbeider 32 denier bedroeg, kwam deze boete overeen met twintig daglonen.)(O.V. 1994, pag. 406).
♦ Het morgenboek van Noordwijk en Noordwijkerhout van 1604 (Oud Arch. Rijnland, inv. nr. 6001e) verm. hem in 1542 waar hij in totaal 15 percelen land in gebruik had, samen 36 m. en 2 h. groot; hiervan was 14 m. 4 h. eigen land, 4 m. 2l/2 h. erfpacht en de rest pacht, waarvan het merendeel eigendom was van zijn schoonvader Pouwels Claes, schout van Noordwijkerhout; verm. in 1543 als gezworene/opperman, meebetaler aan de 10e penn. (2244 penn.) wegens bezit van een huis en 11,16 m. (hierbij kwam nog afgedolven veen met een pachtwaarde van 58 lb. 2 s. 2 d.)(O.V. 1994, pag. 148); Hij "gebruyct sijn schout ende bodeambacht van Aerent van Duvenvoerde tot Voerschoten, ridder; bezit dan een woning met 20 1/2 m. eigen land en 24 1/2 m. huurland en nog "eygen huysken met 10 h. lants, daer arme luyden in wonen"; op 4-6-1554 treedt een zekere Geryt Aerynts op als schout van Noordwijkerhout en zelfs in 1554 is al sprake van "Pieter Gerytsz. oude schoudt in Noortigerhoudt"; zie ook: A.R.A., Staten van Holland voor 1572 inv. nr. 499, 723 en 1373 en Oud Arch. Rijnland, inv. nr. 6001a.
♦ Hij zegelt een charter van het klooster van Rijnsburg (9-6-1544).
♦ Machteld Jacobsdr., wed. Pieter Aems, komt voor in hypotheekregister 1, inv.nr. 379, 30-4-1574, geassisteerd met haar gekoren voogd Aem Pieters, ter zake van een accoord tussen Machteld, haar zuster Maria en haar schoonzoon Adriaan Lourensz. - gesloten meer dan vier jaar geleden - over het onderhoud van Leentje Mattheus, innocente (waarsch. syndroom van Down) zuster van Machteld.
♦ Op 5-6-1567 verkoopt hij een lijnbaan te Scheveningen; zijn kinderen uit het eerste huwelijk, bij namen genoemd, worden verm. als erven van hun tante Jannetje Claasdr., vrouw van Jan Jacobs boekverkoper (G.A. Den Haag, hypotheekregister, inv.nr. 11, nr. 849, 22-11-1588.
♦ Akte van Transport Leiden (30-9-1567).
♦ Adriaen Jansz van Baerle heeft een huis aan de Veemarktstraat (1528), hetgeen verbrand is in 1534 (Drossaers, Arch. Nassause Domeinraad I, inv.nr. 752, regest 3486, 13-4-1569); Jehenne Adriaen Dyrcxzoonsdr. met Adriaenen Jansz. van Bairle hueren wittigen man, verkoopt haar zwager het huis Havermarkt dat ze van haar vader had geerfd (1531); het echtp. bezit een huis aan de Torenstr. (Arch. Begijnhof Breda, inv.nr. 354, cijnsregister, postnr. 130); heeft een huis in de Rozemarijnsteeg achter de Haagdijk (Vestbrieven Breda 1555, fol.34 vso., 1554).
♦ Hij verkoopt het ambacht aan Willem Jans van Alblas, schepen en burgemr. van Dordrecht (1496); zie ook de opm. bij de halvering van dit kwarier, m.n. pag. 59; Slijkerman baseert deze vondst waarsch. op een akte van 4-1-1522 die wordt verm. in Tax. 1941, pag. 247.
♦ Zij vererft het collatierecht en de renten van de vicarie van Ursula, Hubertus, Maria (inmiddels verrijkt met mis aan het altaar, 5-8-1504), Petrus en alle Heiligen (kortom de maagd Maria) en dat van St. Anthonius te Scheven. van haar broer, de kindeloos overl. schepen van Den Haag Adriaen Gerrits; op 13-2-1540 stelde zij zn. Hubrecht Duyfhuys aan; toenemende onverschilligheid t.o.v. het kerkelijk leven was de oorzaak dat het St. Anthonisgilde al in 1551 geheel verliep; graf 111 Oude Kerk te Scheven.; zie ook G.'t Hart "De Oude Kerk te Scheven. etc", Geschiedk. Ver. "Die Haghe" (1960), pag. 16-17.
»» Een ouder echtpaar (Jan Gossaert, 1510/1528, National Gallery, London) |
♦ Dirck Geryts weigerde in 1536 voor de Weeskamer te verschijnen (W.K. inv.nr. 120, fol. 93, 15-7-1536); wel kwam zijn schoonmoeder opdagen, genoemd "huysvrouwenmoeder"; besloten werd dat zoon Pieter, toen 10 jaar oud, door haar verzorgd zou gaan worden; tegelijkertijd werd zijn erfdeel bepaald op 20 ponden benevens een schuldbrief van 2 pond "opzittende" op Cornelis Vredericks, die een jaar later deze brief afloste (W.K. akte d.d. 22-11-1537); in 1536 verscheen ook zijn behuwd oom Cornelis Jans (den Haenof ook 't Haenken), die aan de oostzijde van het gasthuis woonde en geh. was met Claer Pieters, zijn schoonzus; wanneer zijn schoonmoeder in 1540 is overl. neemt Dirck de opvoeding van zijn zoon Pieter weer zelf ter hand (W.K., 27-11-1540), hetgeen doet vermoeden dat hij een 2e huwel. is aangegaan; in de rekeningen van de kerkmeesters van het jaar 1563 staat "Pieter Dircs weesmrs. huys ende droochtuyn ende Dirck Gertys huys VII" (G.A. 's-Gravenhage, KSnr. 1, archieven van de kerkmeesters, waaruit blijkt dat Dirck Gerrytse Clooten (Cloosterwoning) in het Westambacht van Den Haag bezittingen had; dit gegeven slaat tevens op de hypotheekakte t.b.v. Jacob Claes (Claer) Does; hij is mogel. dezelfde als Dirck Geeryts, stierman, die 51 tonnen haring heeft verkocht te Rotterdam en aldaar woonachtig was (6-8-1521); hij voerde een huismerk dat later in de "Mossentak" (de fam. Mosch) te Scheven. wordt gebruikt (Schuldboeken Rotterdam, G.A. R'dam, inv.nr. 767, archief van Schepenen).
♦ Keizer Karel V gaf in 1536 zijn rentmeester, Jan Hanneman opdracht gaf "te doen planten en de setten tot onsen kosten in 't Voorhout van onser vlecke van Den Haag diversche lindeboomen"; hij verkoopt zijn huis, erf en boomgaard o.a. grenzend aan het Hof van Wassenaar en het toernooiveld (Kneuterdijk) te Den Haag aan mr. Cornelis Andries van Strijen (G.A. Den Haag, transp.reg., 14-12-1544); volgens dossier Hanneman (brief 10-5-1970), C.B.G., erfde hij het ouderlijk huis, gelegen in dezelfde omgeving, in 1550 van zijn moeder; leenman van Holland (O.V. 1970, pag. 100 en 136) en leenman van de hofstede Altena (GTMWB, jrg. 21, pag. 11); een van de executeurs-testamentair van mr. Cornelis Barthouts (G.A. Den Haag, Sint Jacobshofje, inv.nr. 10, 12-10-1565); met Noord-Holland wordt bedoeld het noordelijk deel van Zuid-Holland; 0p 1 augustus 2008 werden door Antiquariaat Forum B.V. enkele handgeschreven brieven in het Nederlands te koop aangeboden, waarin wordt uitgelegd dat koning Philips II, die ernstig krap zat en zelfs schulden had, veroorzaakt door oorlogsvoering en het bouwen van versterkingen, teneinde zijn schulden te kunnen betalen enkele van zijn koninklijke domeinen en rechten wil verpachten; deze actie leverde in 1556 niet genoeg geld op, waarop dit dringende verzoek in mei 1557 werd herhaald; op 5 mei 1557 gaf Philips aan Jan Hanneman het recht tienden te innen in de landen van Voorburg en Voorschoten (3300 akers); de brief is ondertekend door Hachicourt Hooft, Pieter Boisot, Albrecht van Loo, Joost de Damhoudere en Phillip de Montmorency, graaf van Hoorne (die op 5 juni 1568 te Brussel samen met prins Lamoraal I van Gavere, graaf van Egmont, werd onthoofd.); dit werd in Brussel bevestigd op 9 juli 1558, getekend door Scouckaert; verder is er een verzoek van Jan Hanneman uit 1564 de pacht te veranderen in bezit, wat in Brussel werd toegestaan op 18 januari 1565; dit werd geregistreerd in Den Haag op 30 januari 1565, ondertekend door Georg Rataller (1528-1581); deze 6 bijeengebonden perkamenten, vergezeld van een transcriptie en vertaling in het Spaans door prof. dr. Edgard Verheyden kostten Euro 6.500,-.
♦ Hij had uit een buitenechtel. relatie een natuurlijke zoon Jan bij een onbekende vrouw; na Heijmans's dood ontvangt Janna Jans het leen te 's-Gravenhage en de hofstede met het huis waar zij in woont (11-3-1561): Jacob de Woest Jansz. voor Johanna Jansd., die in het huis woont, bij dode van Heineman van de Ketel, haar man, LRK 129 c.Nd.Holland fol. 21, 15-7-1567); op 14-8-1545 krijgt Janna het recht van opvolging in het leen te Hoencoop omdat het leen tijdens haar huwelijk met Heyman van de Ketel is gekocht; dit wordt betwist, maar op 22-5-1560 ontvangt hun zoon Sebastiaen het leen bij dode van zijn vader behoudens de lijftocht van zijn moeder jonkvrouwe Janna Jansdochter (O.V. 1982, pag. 597); Heineman had meerdere beleningen, o.a. te 's Gravenambacht met de aanwas voor het Cortambacht met de kijfzaten enz. (O.V. 1982, pag. 53), beleend met een viertel land in Snelrewaard (25-5-1543); zie ook O.V. 1979, pag. 206 waar hij op 22-9-1552 wordt beleend met 5 lijn 15 roeden te Biervliet en o.a. O.V. 1972, pag. 113;; Nederl. Familienamen Databank: "De Ketel, naam van een polder bij Moerdijk, in 1561: Jan Vrancken landt gehieten den Ketel; na het overlijden van Jan Vrancken in 1535 kwam het leengoed in bezit van zijn dochter Janna Jansdr die gehuwd was met Heijman van de Ketel; vervolgens van hun zoon Jan Heijmansz van de Ketel (1567); de (familie)naam is ontleend aan het familiebezit De Ketel, ambachtsheerlijkheid te Schiedam; het ambachtje Spaland, gelegen tussen Kethel en Vlaardingen, bestond uit een reeks stukken land, die niet alle aaneengelegen waren; ertussen liggen percelen die tot het ambacht Vlaardingen behoorden, sommige van deze behoren zelfs deels tot het ene ambacht, deels tot het andere; reeds in de veertiende eeuw heeft het niet een, maar twee ambachtsheren, welke toestand ook in 1562 nog zo is; daardoor pachtte de schout zijn ambt van beide ambachtsheren voor de helft; zie verder N.L. 1959, kol. 206 waar Meijman wordt verm. als voogd van het weeskind van Sebastiaen van der Nath (Hof van Holl., Sent. nr. 9, inv.nr. 511, 21-4-1539); zie ook Serge ter Braake, "Met recht en rekenschap enz.", proefschrift 2007, pag. 389).
♦ Henrick, graaf van Nassau, stadhouder van Holland, Zeeland en Friesland stelt o.a. Doede Jans aan als vroedschap van Alckemaer (Inventaris stadsarchief Alkmaar 1254-1815, deel 2. Regestenlijst 1254-1810, reg. 128, 7-9-1518).
♦ Hij test. met Aagen Pietersdr. op 24-6-1548; zij wensen op het kerkhof bij St.-Jacob begraven te worden aan de nz. bij hun zoontje Pieterken; vermaken elkaar het vruchtgebruik van alle goederen, wel boedelinventaris opmaken; kleinkinderen treden in plaats van overl. ouders (Archief Weeskamer, inv.nr. 124, fol. 122vso.-125vso.); wijziging op 14?-11-1555, voor dr. Anna alleen legitieme portie, deze regeling omdat haar man Cornelis Jansz. alles 'verslindt' en erdoor jaagt, heeft dit al met haar huwelijksgoed gedaan; zoon Adriaan krijgt normaal aandeel, de andere kinderen hoeven echter niet in te brengen wat zij bij huwelijk ontvingen, want Adriaan kreeg het procureurschap van zijn vader ( Adriaan wordt niet onterfd, waar hij gezien zijn levenswandel voor zijn huwelijk met Cornelia Gijsbrechtsdr. bang voor was) (Archief Weeskamer, inv.nr. 124, fol. 125vso.-127vso.); Willem werd volgens zijn wens begr. St.-Jacob (Arch. Weeskamer 124, fol. 1, Wildeman, Rentmeestersrekeningen, zie ook Wapenheraut, 1902, pag. 32 en 60); uit zijn wapen, in goud een rode schuinbalk beladen met 3 zilveren mereltjes kan opgemaakt worden dat hij geparenteerd is aan het geslachtSijpesteyn; Willem verm. 11-6-1533 wanneer hij wordt beleend na overdracht door Frans Duyck met 10 pond uit schot van Aalsmeer (O.V. 1986, Velsen pag. 191); verkocht 11-10-1538 een rente van 18 pnd. 15 sch. Vl. op de vijf grote steden van Holland (Kloosters Delfl., 112, reg. 19); trad 15-5-1542 op bij een belening (O.V. 1985, pag. 77); 26-4-1549 verm. als belendend op de hoek Westeinde nz. en de Vleersteeg; kocht 14-2-1551 een rente van 3 Car. gld. van 40 groten Vl. op een huis en erf in de Nieuwe straat tegenover het stadhuis (Archief Heilige Geest, nr. 2, fol. 334vso.-335vso.); na zijn dood verklaart zijn wed. Aagte Pietersdr. vergezeld door o.a. Adriaen Cryep, procureur-postulant, Adriaen van der Aer (medebroeder in de wet) en Gerrit Doedensz. dat Willem bij leven in aalmoes aan de Heilige Geest een rentebrief van 3 Carol. gld. gegeven had, nu transport door de erfgen. (Archief Heilige Geest, inv.nr. 2, fol. 336, z.d.); uit een contract tussen Agatha Pieters en Willems voorkinderen (Archief Weeskamer, inv.nr. 124, fol. 127vso.-128vso., 2-1-1559 en Archief Heilige Geest, inv.nr.2, fol. 336, 19-4-1559) blijkt hij zeker 7 kinderen te hebben uit 2 huwel. :"19-4-1559 compareerden Aagen Pietersdr., wed. van Willem van Cryep Pietersz., met mr. Willem van Cryep, advocaat voor het Hof van Holland (22-11-1570 verm. als raad-ordinaris in het Hof van Holland, Archief Weeskamer, inv.nr 125, fol. 18vso.), haar zoon, ook voor hemzelf, Adriaan van Cryep Wsz., Adriaan Aartsz., man en voogd van Machteld van C. Wsdr., Gerrit Doedenz., man van Maritgen van C. Wsdr., beiden procureurs postulerende voor het Nationaal Archief, Archief Hof van Holland en mr. Frans Adriaansz., burgemr. van Leiden, toeziender van vaders zijde van de weeskinderen van Cornelis Jansz. bij wijlen Anna van Cryep Wsdr. (Heiltgen Corn.dr. 11, Pieter Cornsz. 9, Jan Cornsz. 8, Crijntgen Corn.dr. 7, Melis Cornsz. 5 [Jan en Melis Cornsz. geheten van Buytendijck 21-11-1579, dan vergezeld van Gerrit Doedez. van Medenblyck, behuwdoom, (Archief Weeskamer, inv.nr. 124, fol. 172vo.), en de genoemde Aagen caverende de rato voor de kinderen van wijlen IJsbrand Cornelisz., in zijn leven baljuw van Schiedam, verwekt bij wijlen Lijsbeth van Cryep Wsdr.; gezamenlijk brachten zij te boek navolgende brieven enz. t.b.v. de weeskinderen van Cornelis Jansz. voorschreven: allereerst een testament gemaakt door de grootouders, Willem van Cryep en Aagen, een contract tussen Aagen en de voorkinderen van Willem van Cryep, inventaris Willems nalatenschap en de verdeling (Archief Weeskamer, inv.nr. 124, fol. 122 en vso.); overige bronnen o.a. F. van Kan "Haagse Elite" (Internet) en Serge ter Braake "Met recht en rekenschap enz.", proefschrift, 2007, pag. 287 en 363.
♦ Ágatha Pietersdr. weduwe van Willem Criep Pietersz, met Cornelis Pieters van der Heyde, Adraen Cryep, procureur van het Hof van Holland, Adraen van der Aer schepen van Den Haag als echtgenoot van Machteld Willems, Geryt Doedes mede procureur gehuwd met Maritge Willems, en Willem van Crijp advocaat in voornoemde hove, deze voor henzelve en vervangende de weeskinderen van Gerbrant Cornelisz tot Schiedam geprocreeert bij Elysabeth Willems alsmede Jan Verias, priester, als curator van de onmondige kinderen van Cornelis Jansz geprocreeert bij Anna Willems zaliger (Den Haag, transporten, 19-12-1562).
♦ Van hem meerdere akten bekend o.a. bij zn. Dirck Jans; zie ook "Die van Delft en Delfland", voor de Groote Raad, E.A., doss. 779 (F. van Kan "Haagse Elite", Internet); hij werd beluid begraven 6 en 7-1-1560 (Wildeman, Rentmeestersrekeningen); zie ook Wapenheraut 1902, pag. 38 en 63).
♦ Bij verkoop van haar huizen op 15-3-1581 en 28-5-1585 (G.A. Den Haag, transporten) worden haar 6 kinderen verm.; twee van haar drs., nl. Maria en Sybilla tr. in de fam. Stalpaert van der Wiele; bij haar begrafenis met 2 pozen beluid; zie ook N.L. 1953, kol. 97 en idem 2003, kol. 91.
»» Bebost duinlandschap (Lodewijk de Vadder, partic. verz.) |
♦ Verm. coh. 10e penn. Scheven. 1543 en 1553, maar ontbreekt in 1556; hij wo Weststr. o.-zijde (1543) en gebruikt 4 croften; het huis bestond uit 2 delen, waarvan Anna Phoppen een deel bewoonde, dit deel werd aangeduid als het "Joppehuis"; voor de huwel.datum: G.A. Den Haag, Weesk., inv.nr. 91, ongenummerd en nr. 121, fol. 7.
♦ Sinds 1559 wo. zij Pastoorstr. bij haar broer Dirck Gerrits; zie ook G.A. Den Haag, R.A., inv.nr. 333, fol. 49.
♦ G.A. Den Haag, R.A., inv.nr. 334, fol. 110vso.
♦ G.A. Den Haag, R.A., inv.nr. 336, fol. 40.
♦ Erfd. 22-9-1574.
♦ Erfd. 31-5-1565.
♦ Zie voor hen o.a. R.A Hilvarenbeek, inv. nr. 23 fol 15v. en fol. 119v.; Lijsbeth is de stammoeder van de tak Goerle-Segers.
♦ Zij schonk op 14-2-1531 de tocht van haar en haar mans goederen aan hun kinderen, onder de conditie: "noch sal zij behouden optie oude stede drie vanden besten oestboomen tot haeren verdoen"
♦ Henric, Gerrid, Antonis, Aert ende Gherit Thomas zone als man ende momboir van Belien, zijn wijfs, allen kinderen van wijlen Adriaen Oerlemans en Adriana, dochter wijlen Henrix Sijmons (R.A. Loon op Zand, inv.nr. 55, fol. 22, 14-2-1507); Anthonis ende Aert Oerlemans, zonen van wijlen Adriaen Oerlemans maken deling van de goederen die ze samen hebben bezeten. (R.A. Loon op Zand, inv.nr. 56, fol. 54, 1507); zie ook: R.A. 's-Greveld.-Capelle inv. nr. 32, fol. 16.
♦ Uitkoop Capelle 16-9-1567.
♦ Lijftochten elkaar 3-12-1532; registratie van hun goederen bij de huwelijkse voorwaarden van hun kinderen november 1536; Adriana huisvrouw van Jan van Sprang, 60 ponden groot vlaems, Gerrit 350 rijnsche guldens, Maria, huisvrouw van Claes Staesz, 500 rijnsche guldens, Thoniske, huisvrouw van Geijsbert Wouters, 200 rijnscge guldens, Margriet, huisvrouw van Hendrik Back en Cornelis Adriaens de Rooij.
♦ Op 25-8-1468 ontving Jan van Klootwijk Reinersz. bij dode van zijn vader, de volgende lenen enz.: 3 m. land in het gerecht van Almkerk aan de gracht op Klootwijk, 2 1/2 m. land in Almkerk, genaamd de Pesserik, 3 1/2 morgen land in Almkerk, genaamd de Nootkamp; in 1520 ontving zijn zoon Jan deze lenen (Leenk. van Emmikhoven- Almkerk, inv.nr. 224/2, fol. 1); een leen van de Lek bestaande uit 4 m. 2h. met een hofstede genaamd Klootwijk in Almkerk, gemeen in 12 m., waarvan 7 m. 4 h. gehouden werden door Jan van Outheusden als leen van Emmichoven; op 6-4-1502verwerft hij het goed "Clootwijck" onder Almkerk van Johanna Jans de Borchgrave dat indertijd (1439) aan zijn grootvader Adriaen Jan Aerts beoorde; deze had "Clootwijck" gekocht op 24-2-1418 van Floris Jan Clootwijk; zie voor deze beleningen ook O.V 1977, pag. 136 en GTMWB jrg. 31, pag. 83; hij zegelt twee ruggelings geplaatste zalmen met tussen de koppen een kleine "wassenaar" (Charters Altena 30-12-1505).
»» Het Laatste Oordeel (Dirck Barendsz, 1561, Benedictine Abbey, Farfa, Latium) |
♦ Zij wordt beleend met 1/3de van de "springende tiend" te Almkerk; het echtp. ligt begraven in de kerk te Almkerk onder een prachtig gebeeldhouwde steen met de kwartieren Clootwijck, Polanen, Nederveen, Couwenhoven, Borchgreve, Schelluijnen, Rijswijk en Ypelaer.
♦ Meerder gegevens bij de halvering van dit kwartier.
♦ Hij werd pachter van een van de drie grote hoeven die Beatrix van Coulsteren dr. van Gheerbrants Coulster bezat in de Tilburgse herdgang Broekhoven en die zij had geërfd van haar ouders Aerndt van Broechoven en Kathelyn Schilder; in 1553 vestigde zij erfcijnzen van 12 1/2 en 10 carolusgulden op de drie hoeven, geëxploiteerd door Gherit Jan Brocken, Henrick Janss Verschaeren en Engbrecht Engbrechts Canters "als laten ende pachtenaers, nu tegenwoirdelyck in hennen gebruyck ende onder hen ploegen laborerende ende hantplichtende" ten behoeve van Michiel zoon Wilm Henricks de Roije van Oesterwijck; de hoeve ligt in de parochie van Tilburg onder Broekhoven, vlak bij de "huijsinge ende woeninge" van juffrouw Beatrix; zij verkoopt deze bezittingen op 25 februari 1561 aan jonkheer IJsbrand van Merode, haar neef; in 1543 trad Gherit op als gemachtigde van de joffers Adriaena en Beatrix Geerbrandts van Coulsteren; in 1546 was Gherit Brock deken van het Heilige-Sacramentsgilde in de kerk van Tilburg; op 7 december 1562 draagt hij de erfelijke goederen van Deliana, die gelegen zijn in Goirle, over aan zoon Jan; zij test. ten gunste van de langstlevende (12-7-1569)
♦ Hij was 82 jaar in 1607, zij 81; GTMWB, jrg. 23 pag. 9 vv.
♦ O.V. 1978, pag. 346-348.
♦ Een onvolledige genealogie van dit geslacht werd gepubliceerd in GTMWB jrg. 26.
♦ In "Beschryvinge van Dordrecht", door Matthijs Balen, 1677, wordt op pag. 115 en 1113 gesuggereerd dat hij stamt uit de nakomelingen van Jan van der Merwede, knape, Adriaens zoon van Clootwijk.
♦ Verm. als belendend te Eethen (20-7-1545); "Adriaen Willem Corstenszn. verteech op land te Drongelen en Eethen ten behoeve van Jacobske Adriaensdr, weduwe van Willem Adriaenszn, met haar kinderen en Peter Willem Adriaenssen, "voirsoene verwect bij Mariken, dochter van Wouter de With", etc. (R.A. Heusden, inv.nr. 415, fol. 42, 21-2-1581); zijn fam.naam waarsch. van Osch.
♦ Dirck van Driel wordt gedurende een periode van 10 jaar in de polderrekeningen van Nieuw-Reijerwaard genoemd (1475-1484); hij is waarsch. jong gestorven of heeft zich buiten het gebied opgehouden.
♦ Zie ir. C. Sigmond en K.J. Slijkerman "De geslachten Cranendonck in Holland ca. 1400-1700", (Rotterdam, 1992); mr. G.J.J. van Wimersma Greidanus "Kwartieren Greidanus-Jaeger in stamreeksen", deel I en II (Kon. Nederl. Genootschap voor geslacht- en wapenkunde 1994, 2000), incl. losbladige aanvullingen I van maart 2002, II van maart 2003, III van zomer 2005, IV van maart 2007 en V van juni 2008 [Bij de referenties worden niet de bladzijden maar de reeksnummers aangegeven] en K. J. Slijkerman "Duizend jaar voorgeslacht", kwartierst. van K.J. Slijkerman (R'dam 1987, Suppl. I R'dam 1989, Suppl. II R'dam 1992, III op CD-Rom 2006).
»» Marktvrouw met fruit, groenten en gevogelte (Joachim Beuckelaer, 1564, Staatliche Museen, Kassel) |
♦ Erfd. Zuijdew.-Capelle 13-3-1578 (R.A. Zuijdewijn-Capelle, inv.nr. 11, fol. 26 v. en fol. 50).
♦ Zij test. 6-4-1569, de erfd. volgde op 20-2-1586.
♦ In april 1515 treden Jan Jacobsz. Snoeck en Roelof Melsersz op als testamentaire erfgenamen van Maria Evertsdr Loeff; op 19-12-1517 deelt Jan Jacobsz Snoeck met zijne zwagers de goederen, nagelaten door zijne schoonouders Aert Adriaensz en Aleyt, alsmede door zijn zwager Heer Adriaen Aertsz, priester; bij die verdeeling verkreeg Jan Jacobsz Snoeck een rentebrief van 7 schilden 's jaars, terwijl bovendien aan zijn zoon Jacop een jaarlijkse rente van 6 Rijnsgulden werd verzekerd; deze Jacop beloofde op 15-4-.. aan zijne ouders levenslang 4 Rijnsgulden maandelijks, welke uitkering, wanneer een hunner zou komen te overlijden, verminderd zou worden tot 3 Rijnsgulden ten behoeve van de langstlevende (N.L. 1909, kol. 42-43).
♦ -Voor 1/5 erfgenaam van zijn moeder Heijltje Willems, waardoor hij o.a. gronden verkrijgt in Oud- en Nieuw Reyerwaard en Hendrik-Ido-Ambacht: 6 "mergen" en 450 r. land in Oud-Reyerwaard, 1 m. min 20 r. in Nieuw-Reyerwaard en 1 m. in Hendrik-Ido-Ambacht gemeen met de erven van saliger Aerdt Besemer Ghijsbrechts en te Alblas een restbrief van 6 Rhijnsguldens op Aert Heyn en een restbrief van 6 Rhijnsguldens op Andryn Everts (geen plaatsnaam, 21-4-1580);
-Willem Pieters Besemer transporteert aan Leendert Jacobs Besemer 1 m. 1,5 h. land in het Oude Ryderwaert in een weer van 5 m. 4 hond en 20 r., gemeen met Lenaert Besemer Jacobs (R.A. Ridderkerk, inv.nr. 87, fol. 139 vso., 11-5-1589).
♦ De erfgen. van Lenaert Jacobs Besemer verkopen 2 m. land gelegen in Oudt Somerland van Floris Ghijsse (R.A. Heinenoord, inv.nr. 10, 24-9-1619).
»» De Jaarkermis (Hans Bol, Rockox House, Antwerpen) |
♦ Kort voor 1575 trad Bastiaen in het boerenbedrijf van zijn vader (coh. 50e penn. Ridderkerk, 1575); tussen 1575 en 1581 steeds verm. als landgebruiker in de polder Oud-Reijerwaard; volgens het coh. van de 50e penning uit het laatstgenoemde jaar bezat Bastiaen Vrancken 2 morgen 1 hond in 'Joris Moelen ende Stijn van der Tempels lant X1 Mergen' en bezat hij aan de Waalkant voor de dijk van Oud-Reijerwaard een noord van 3% hond; de ernaast gelegen noord van dezelfde afmeting had hij, evenals vroeger zijn vader, in huur; zo ook in de polder Oud-Reijerwaard nog vier percelen van tesamen bijna 13 morgen; met Wijt Francken huurde Bastiaen in 1579 in Rijsoord 9 morgen 1 1/2 hond van het 'Heilige Geesthuis te Groote Kerk' te Dordrecht; verm. bij kavelingen van de kaden in Oud-Reijerwaard (3-11-1576); in een transportakte van 5 juni 1592 staat Bastiaen Francken vermeld als belender van een perceel land in de hoef 'die Seventhyen Margen' in Oud-Reijerwaard; op 20 mei 1626 transporteerde Bastiaens (bastaard)zoon Willem Bastiaensen van den Nes vrij patromoniaal land in Oud-Reijerwaard, dat was belend aan o.a. land dat hij met zijn broers bezat; daarbij werd verwezen naar een op 25 februari 1611 gepasseerde akte van 'bedeelinge' voor schout en gerechten te Rijsoord; ongetwijfeld betrof het hier kaveling van door Bastiaen Francken van den Nes nagelaten goederen.
♦ Uit een onbekende bron: "De familie van Heijningen die in Alfen in de 17de eeuw zeer gegoed was en aan menig dorp en ambacht in den omtrek een schout leverde, is niet op de maatschappelijke ladder geklommen, wel gedaald en bestaat thans uit zoveel leden dat het bijna, ondoenlijk is ze allen bijeen te zoeken; geen gemeente in de omtrek of men treft er de naam aan; reeds in 1580 komt de naam van Heijningen te Alfen voor, Mattheus van Heijningen was er toen organist; de man had er het orgel bespeeld, de dienst was geeindigd, de vromen waren huiswaarts gekeerd en even daarna stortte de kerktoren ineen; het volgende rijmpje herinnert nog aan deze gebeurtenis: " In t'jaar vijftienhonderd tagtigh Sag men Gods hand waarachtigh, 't Was in de maent Avril dat de toren van Alfen vil en god de Heere t 'voorzag 'Dat er nijemand onder doot en lag".
♦ G.A. Alblasserdam, inv. nr. 62.
♦ Het wapen van de familie Calis is te vinden op een grafzerk in de kerk van Oud-Alblas en wordt omschreven als: een dwarsbalk vergezeld van 3 rozen (2-1), helmteken een roos tussen een vlucht (O.V. 1977, pag. 310); zie ook Kronieken 1997, nr.2.
♦ 5-9-1545: Arnout Okkersz. te Alblas bij overdracht door Cornelis Adriaan Okkersz., LRK 126 c.Arkel fo. 48 (O.V. 1985, pag 64).
♦ Neeltge Aerts weduwe, 6 morgen eigens in Ocker Jansz land getaxeerd 5 Rijnsgulden 6 stuivers per morgen en in erfpacht van de Heilige Geest te Dordrecht 11 morgen getaxeerd 27 1/2 stuiver per morgen, bovendien met Arien Ockersz in gebruik van Ariaentge Cool te Dordrecht 12 morgen, alles aan de zuidzijde (Oud-Alblas, 10e penn., 1561).
»» Hof van Eden (Jan Brueghel de oudere, 1612, Galleria Doria-Pamphili, Rome) |
♦ Het wapen van Verduijn toont twee vissen (snoeken) op een veld van lazuur en kan op visrechten wijzen; een overlevering wil, dat er in lang vervlogen tijden onder de familie een rijke vader was met vier zonen, welke hun inkomsten haalden uit de visserij; zou dat misschien de achtergrond kunnen zijn waartegen we Hendrick Woutersz. moeten zien, van wie geen grondbezit wordt vermeld in Charlois; volgens Arie Verduijn, "A family chronicle", Burlington, Canada 1981 (zie N.L. 1983, kol. 391) zouden er tussen Wouter Cornelisz en Wouter Hendricksz Verduijn 2 geslachten geweest zijn: Pieter Woutersz en Heyndrick Pietersz Verduijn; het geslacht Verduijn (ook wel geschreven als Duyn of Duynen) is in ieder geval een van de oudste geslachten van het dorp Charlois; zie G.N. 1965, pag. 207 en 308 en O.V. 1981 pag. 368 vv.
♦ Zegelde met het wapen Verschoor: in goud een zwart molenrad met een antieke vlucht als helmteken; zie voor het geslacht Verschoor N.L. 1974, kol. 295-357 en O.V. 1996, pag. 330-337.
♦ Pieter Willem Gerrits gebruikte volgens het kohier van de 10e penning van Barendrecht uit 1542 aldaar 2,5 m. eigen land; in 1543 verkocht Pieter Willems land in Oost-IJsselmonde, waarbij een zekere Willem Gerrits borg voor hem was; rond 1555 gebruikte Pieter Willems land te IJsselmonde in het Oost-Ambacht en 68 m. in West-IJsselmonde; het huis, dat zijn wed. bewoonde, behoorde met 3 pond tot de 10 hoogst getaxeerde van het dorp; nog meer bronnen: zie de verdubbelingen van dit kwartier.
♦ Drie van de vier percelen die zij in 1562 gebruikt zijn dezelfde als die haar echtgen. gebruikte in 1555, het 4e stuk werd gebruikt door haar zn. Pieter Pieters, die overigens al eerder met zijn broer Gerrit land in erfenis kreeg (een huis met een boomgaard te West-IJsselmonde); waarschijnlijk heeft een boedelsch. plaats gevonden, waarbij de oudere zonen een deel van de erfenis ontvingen terwijl de wed. een deel behield voor de jongere kinderen.
♦ Trijntje Dammisse weduwe van Pouwels Willemse geassisteerd door Willem Pouwelse, haar zoon en voogd, verkoopt aan Jan Dirkse van Koelen, lakenkoper te Schiedam, elf morgen wei- en teelland, gelegen in het Hannewoeijteblok; het land is belast met een hypotheek van honderd gulden waarop Daan Isaakse aanspraak maakt; Helleman Pieterse van Rijsoord te Rotterdam maakt aanspraak op een hypotheek van achthonderd gulden., al deze lasten neemt Jan Dirkse van Koelen over (G.A. Rotterdam, Archief der Gemeente en Grondheerlijkheid Charlois, inv.nr. 12, fol. 3, 11-9-1602).
♦ Gebruikt ruim 19 m. pachtland onder IJsselmonde (1553); genoemd als gebruiker en huurder van land te Oost-IJsselmonde (1557); koopt korentiende te IJsselmonde (1571-1572); in 1577 transporteren Lenert Jaeffte, Cornelis Jaeffte, Huygh Jaeffte, Aryen Jacobsz. gehuwd met Grieten Jaefftedr. en Inggen Jaefetedr. (haar "gecoren" voogd is haar broer Lenert) vrij eigen land in het Oude Land van Ridderkerk (N. Archief, R.A. Ridderkerk, inv.nr. 87, 1577); opmerkelijk is dat Janneke Jaeffets niet verm. wordt in deze akte; zij moet halfzuster geweest zijn van de in 1577 genoemde broers en zusters en geb. zijn uit een eerder huwelijk van Jaefhet (Zie ook O.V. 1979, pag. 33-37 en 310-313, idem 1980, pag. 423 en 1982 pag. 123-124); hoewel reeds lang overl. wordt hij verm. als belendend te Charl. (G.A. Rotterdam, R.A. Charlois, inv.nr. 12, fol. 250, 1-3-1610).
»» Scene van oorlog en vuur (Gillis Mostaert, 1569, Musée du Louvre, Paris) |
♦ Klaas Cornelisse belast zeven morgen vier hond land met een jaarlijkse losrente van twaalf karoligulden ten bate van Gerrit Pieterse in Smeetsland. het land is gelegen in het Oostambacht van IJsselmonde in de Tweede Hoeve (21-5-1562); Lenert Sebastiaanse, Pauwels Adriaanse als man en voogd van Hendrikje Sebastiaanse, Gerrit Pieterse als voogd van het achtergebleven weeskind van Sebastiaan Pieterse verkopen aan Pieter Pieterse Cranendonck, schout, een huis met bergruimte, schuren en beteling, gelegen in 't oostambacht van IJsselmonde aan de Hordijk, aan de westzijde van de dijk komende vooraan de Smeetslandse Onderdijk (30-4-1575); Philips Geerlofse verkoopt aan Huig Pieterse Cranendonck, voogd van Marijcken Andriesse, laatstelijk weduwe van Gerrit Pieterse Cranendonck twee morgen en drie hond min drie roeden land, gelegen in de negentiende hoeve van het oostambacht van IJsselmonde toebehorende aan de heer van Merode met de weduwe van Gerrit Hermanse enz. (14-1-1584)
♦ Verm. als belendend IJsselmonde 1586 (Bron voor haar en haar echtgen. o.a. R.A. IJsselmonde, inv. nr. 183).
♦ Beiden lidm. Spijkenisse 1-4-1611.
♦ Begraven in de kerk van Spijkenisse onder een zerk met opschrift: "Hier leit begraven Johannes Vossius van Kellendonck, die naar des godlichen woorts tot Spiikenis, hii sterf den 25 July anno 1611".
♦ De dijk lopende vanaf het huis van Commer Beyensz. naar het zuiden zal identiek zijn met de dijk genaamd Coudenhoven en de boerenhofstede draagt dan dezelfde naam en wordt als zodanig reeds genoemd op 21 maart 1368 wanneer Hughe Waddyncxz. van de heer van Putten in leen krijgt de helft van een drogendijk in Oedenvliet, met het huis Coudenhoeve; in 1551 wordt verm. het huis van Commer Beijensz aan de Lombardsedijk; hij verm. in 1589 als belender te Hoogvliet; zie voor dit kwartier en de vervolgkwartieren o.a. "De parenteel van Doen Beijensz. etc.", J.J. Vervloet, Rotterdam, in O.V. 1989, N.L. 1945, kol. 134-139, O.V. 1961, pag. 8, idem 1962 pag. 118, idem 1963, pag. 105, idem 1972, pag 109-148, idem 1979 pag. 296-298, idem 1992 pag. 141-155.
»» De drie jongelingen in de brandende oven (Pieter Pietersz, 1575, Frans Halsmuseum, Haarlem) |
♦ Afkomst onbekend, wellicht uit welgestelde boerenstand of stedelijk patriciaat; mogel. ook vader van Maarten Willemsz, stamvader van de families Vaendrager en Barendrecht; N.L. 1989, kol. 86.
♦ "Het is niet ondenkbaar dat Margrieta Gerritsdr. (ca. 1550-1625/1626), de vrouw van Huyg(o) Pieters Cranendonck alias Boetser (ca. 1545-1615), zowat de rijkste boer van IJsselmonde ..... een dochter van Gerrit Damasz. was. Tot op heden valt dit vermoeden met geen enkele akte te staven." (K.J. Slijkerman in Ons Voorgeslacht, sept. 1995, pag. 436).
♦ De beschrijving in het leenregister is als volgt: Een hoeve, (1365: groot 18 morgen; 1390: 17 morgen; 1481: 9 morgen 1 hont), in Muilkerk met gerecht en toebehoren (1461: en de woning; 1611: die thans verdwenen is), (1390: strekkend; 1532: noord; van het land van Altena; 1532: zuid; tot de; 1532: halve; Dussen), oost (1532: Adriaan Cornelisz.; 1636: Pieter IJsbrandsz.; met een hoeve), west (1532: de kartuizers te Geertruidenberg), (1611: per morgen minder dan ƒ 60,- waard, omdat sinds 1588 onder water staat) (O.V. 1996, pag. 291-293).
♦ GTMWB 2003.
»» De executie van de onschuldige graaf (Dieric Bouts de Oudere, ca. 1460, Musées Royaux des Beaux-Arts, Brussels) |
♦ Op 26-4-1513 wordt hij beleend met de ambachtsheerlijkheid Sleeuwijk en met 9 m. land in de hofstee de Werken en een kamp grond aldr., leeneed door zijn oom, Herbaren van der Staal (GTMWB, 1996, pag. 254 en 1997, pag. 103); op 18-4-1530 wordt hij beleend met "eenen uijtterwerdt, gelegen in de lande van Althenae, in de ban van Sleewijck, buijtendijcks."; op dezelfde datum draagt hij een waard in Sleeuwijk, strekkende van de molen van de hofstede tot Nieuwenzand, met aanwerp en toebehoren over aan Hubert van Houweningen Herbarens (GTMWB, 1996, pag. 255-256).
♦ Verm. als belendend 1-5-1523 (O.V. 1987, pag. 771).
♦ Vriendel mededeling van dhr. Zaaijer; zie ook :Hoge Raad v. Holl. en Zeel., nr. 10 (II), regesten (1-5-1603).
♦ De beleningen op 3-5-1513 en in 1521 vinden plaats in Almkerk, waar het gaat om een halve springtiende (O.V. 1986, pag. 40); dijkboek van Altena (1510-1520): Cornelis met anderen hebben XVII mergen II hont te Uppel wat later verdeeld wordt, o.a. verm. Henrick die Vries, Dyrck die Burchgref, Wouter van Emechovens kinderen.
♦ R.A. Klein-Waspik, inv.nr. 11, fol. 241.
♦ GTMWB jrg. 21, pag. 266; hij verwierf bij erfd. te Sprang een erf 3 akkers breed, een half geseet en 3 akkers aan de Oudestr. (1481).
♦ Zij geeft als weduwe op 25-6-1525 "de helft van den geloect" aan haar dochter Beatrijs; erfd. van Lucia's goederen door haar 6 kinderen 1530/1531.
♦ Zie voor hen en hun voorgeslacht Gaillard "Bruges et le Frank", 1857, dl. I, pag. 130, dl. II pag. 417-418.
♦ Hij gebruikt in 1542 18 percelen land met in totaal 64 1/2 m., waarvan bijna 45 m. in eigendom en de overige percelen erfpacht waren; zijn laatste akte als schout zegelt hij op 13-11-1550 (A.R.A., Arch. Abdij Leeuwenhorst, inv. nr. 902); in 1543 als schout aangeslagen wegens de 10e penn. met een huis en 10 m. land voor 552 penn. (O.V. 1994, pag. 150); zie verder voor hem: A.R.A., arch. Leeuwenhorst charters 15-6-1518, 4-6-1522, l5-6-1523, 20-4-1525, 4-2-1528, 26-11-1528, 31-1-1530, 22-11-1532, 6-3-1534, 6-7-1534, 9-11-1536, 20-1- 1540, 3-2-1540, 17-6-1540, 20-5-1544, 19-6-1545, 22-2-1546, 3-3-1546, 7-9-1549 en 11-12-1549.
»» Het banket (Antoon Claessens, 1574, Groeninge Museum, Brugge) |
♦ Hij is mogel. afkomstig van Maassluis.
♦ Draagt apr. 1465 1 m. land, zijn vader toebehorende, over aan de Heilige Geest van Scheven. (Pabon, Hofboeken, 60); Gerrit Jansz. (N. Arch., Archief Geestelijk Kantoor Delft, inv.nr. 593, fundatiebrief uit 1476, betreft rente-inkomsten van 6 ponden Holl. gevestigd op landerijen te Wassenaar, bijbehorend 4 rentebrieven resp. d.d. 6-1-1462, 9-8-1468, 8-3-1472 en 30-11-1473); ingevolge Gerrits laatste wil verrijking van deze vicarie door wed. Adriana, dr. van Gerrit Andriesz. (29-5-1486).
♦ Het Iselremeer was gelegen aan het noordeinde van het ambacht Capelle, ten westen van de Kerklaan.
♦ Stamt uit een Brugse magistratenfam. waar hij contact mee bleef onderhouden, want daar was een der Europese bakermatten te vinden van de rederijkerskamers in een stad met rijk, bijna kosmopolitisch leven; komend ca. 1488 vanuit Belgie naar Nederland, met brieven waarin hem een plaats in de Hollandse Rekenkamer in het vooruitzicht was gesteld; bij aankomst verklaarden de drie reeds zittende rekenmeesters, Jacob Cruesink, Dirk van Rijswijk en Tielman Oom van Wijngaarden, dat bij de heroprichting van de Hollandse Rekenkamer in 1477 de instructies slechts voorzagen in de aanwezigheid van twee rekenmeesters, zodat de Kamer in de huidige samenstelling voltallig was (M. Damen, "De staat van dienst. De gewestelijke ambtenaren van Holland en Zeeland in de Bourgondische periode (1425-1482)", Hilversum, 2000, pag. 140-143 en 510); de kandidaat accepteerde de afwijzing; zijn geduld werd uiteindelijk op 23 november 1511 beloond met de benoeming tot commissaris van de Rekenkamer; hij diende aanvankelijk als klerk van rentmr.-generaal Thomas Beukelaar, de belangrijkste financiele ambtenaar van Holland te Den Haag, later onder heer Nikolaas Gerrits van Assendelft, ridder (Hof van Holl., sent. 1518), samen met Jacob van Almonde en Willem van Berendrecht, tevens diens executeur-testamentair en voogd van zijn kinderen (R.A. Noord-Holl., Heerlijkheid Schagen, inv.nr. 277, waar Pieter in 1506 nog wordt verm. als rentmr. van Aleid van Kijfhoek, wed. van de in 1501 overl. Nicolaas); als eerste commissaris vergezelde hij de rentmr.-generaal bij het plaats vinden van diverse verpachtingen en verkopingen in de domeinen; hij koopt 11-6/17-7-1500 samen met Karel Grenier, de latere procureur-generaal van Holland, een huis bij de Heulstraat (ter plaatse nu paleis Kneuterdijk); verdeling van het pand 9-12-1500 (Pieter de oostel. helft); in 1529 loopt nog een proces over het pand voor het Hof van Holland; Pieters deel werd na het overl. van zijn wed. met instemming van de kinderen overgedragen aan zoon Jan Hanneman; tot diep in de zeventiende eeuw zou het pand Kneuterdijk 20-II in de familie blijven; na het overl. van zijn vader te Brugge (ca. 1506) liet hij zijn moeder Barbera Paulingh overkomen naar Den Haag; zie voor zijn beleningen o.a. O.V. 1970, pag. 85, idem 1985, pag. 13, 181 en 784, Jb. Middeleeuwse Gesch. nr. 9 (2006), pag. 169-172 en Serge ter Braake "Met recht en rekenschap enz.", proefschrift 2007, pag. 363
♦ D.P.M. Graswinckel, " Het Paleis op de Kneuterdijk in de loop der eeuwen", Den Haag 1964, 2e druk bewerkt door mr. H. Hardenberg.
»» De vier elementen, vuur (Joachim de Beuckelaer, 1570, National Gallery, London) |
♦ Van Dirk Godschalks is weinig bekend; hij was zwager van Willem Goudt, de ontvanger van de beden van Holland en Friesland van 1515 tot 1543; aanvankelijk was Dirk Godschalks klerk van Willem Goudt, die naast een aantal belangrijke functies ook rentmr.-generaal van Noord-Holland was van 1511 tot 1517; na het overl. van Dirck nam Willemhet rentmeesterschap van Noord-Holland weer over; het rentmeesterschap gaf o.a. jaarlijks recht op een hoet rogge: 23-10-1525 Dirck Godschalck bij overgifte van mr. Jan Plumion, 8-8-1530 Alijt Godschalck Dircksdr., bij dode van haar vader, hulde door haar voogd Willem Goudt, rentmr.-generaal van Noord-Holland, 5-2-1536 Jan Hanneman Jans bij dode van Aleid Dirks, 19-3-1573 mr. Pieter Hanneman, rentmr. van Noord-Holland, bij dode van Aleid, dochter van Dirk Godschalksz., zijn moeder, 6-3-1594 Jan Hanneman bij dode van Pieter, griffier van het Hof van Holland, zijn vader; zie voor hem en zijn voorgeslacht het artikel in O.V. 1985, pag. 413-417.
♦ Na het overl. van haar 2e echtgen. verkoopt zij haar huis aan de Kneuterdijk te Den Haag (G.A. 's-Gravenhage, transporteren 1543, nr. 378); 5-3-1559 beluidt Joffr Dympne Goudts wed. van der Does thyen poesen met de grote clock XXIII f. (G.A. 's-Gravenhage, arch. Herv. Gem., nr. 20, fol. 20).
♦ Mr. Vincent, een groot en vermaard Nederlander, is - hoe verbazingwekkend dan ook - in de genealogische literatuur moeilijk terug te vinden; zijn onbekende afkomst, zijn eigen stilzwijgen hierover, maar hij wist als genealoog wel degelijk wie zijn zijn ouders, grootouders enz. waren, en twijfels of hij wel dan niet als bastaard zou stammen uit het geslacht van de heren van Cuyck zijn hier debet aan en waren waarsch. genealogische obstakels die men liever omzeilde. Als voorbeeld noem ik o.a. Prometheus II, pag. 221, waar zijn kwartieren niet werden vervolgd , de kwartierstaat Nolet (C.B.G., 1964) waar zijn voorouders foutief werden overgenomen uit van Leeuwen's Bat. Ill. en de opmerkingen van P.D. de Vos in zijn boek over de vroedschap van Zierikzee.
Een tweetal uitzonderingen zijn zeker op hun plaats, nl. zijn verm. door dr. J.A. Coldeweij in zijn dissertatie "De heren van Kuijc 1096-1400", Tilburg, 1981, en het proefschrift van Serge ter Braake "Met recht en rekenschap enz.", eveneens een dissertatie, Leiden, 2007, met uitgebreide aant. over mr. Vincent.
Coldeweij zegt op pag. 120, puttend uit zijn archiefmateriaal, dat mr. Vincent stamt uit een tak van de heren van Kuijc; op pag. XV van zijn proefschrift verm. hij tevens een niet gepubliceerd hs. Cuyck van Mierop waaruit hij kennelijk had geput; na een telefoongesprek met hem schreef hij mij op 16-8-1994 in een brief o.a. "De genealogie van Cuijck van Mierop moet nog geschreven worden...... dat mr. Vincent, bijgenaamd de grote bastaard (?), een bastaardzn. van Cornelis van Cuijck van Mierop is, blijkt o.a. uit het feit dat hij hij zich nooit met zijn familienaam tooide en verderop ..... het staat niet vast van welke Kuijk de eerste Jan van Cuijk van Mierop een bastaard was, wel worden zijn kinderen uitdrukkelijke verwanten genoemd van Kuijc, die heer van Hoogstraten was"; Coldewei bleef dus van mening dat hij een bastaard van een bastaard was van, maar ging in zin brief niet in op de naam van Mierop (Myerop is een heerlijkheid in Belgie, nabij Herk, prov. Limburg aan de weg van Diest naar Hasselt en behoorde eertijds waarsch aan de heren Van Diest (Zelem) van wie mr. Vincent waarsch. afstamt) en het wapen Cuyk op het scilderij van Vincent.
Net iets anders lag het bij Serge ter Braake, die weliswaar het portret van mr. Vincent liet afdrukken op de omslag van zijn boek (Hollandse Studien 42, uitgeverij Verloren, Hilversum 2007, zonder ISBN) maar geen aandacht besteedde aan het naast Vincent afgebeelde familiewapen Kuyc. Ter Braake meldt op pag. 143-144 dat de al dan niet adellijke status van rekenmeester Vincent Cornelisz. grote problemen geeft (dit was al bekend) en "hoewel hij in de literatuur vaak voorkomt als Vincent Cornelisz. van Mierop, of zelfs als Vincent Cornelisz. Cuyck van Mierop noemde hij zich zonder uitzondering Vincent Cornelisz.". Zijn vader noemt zich Cornelis Ottensz. en als mr. Vincent testeert met zijn vrouw is er slechts sprake van Vincent en Maria. "Zijn drie zoons noemden zich resp. van Mierop, van de Ketel en van Cabau., wat niet wijst op een grote gehechtheid aan enige famienaam" en verderop "Niets wijst er dan ook op dat hij, zoals gesuggereerd is, zou afstammen van een bastaardtak van de adellijke fam. Cuijk. Het is zeker niet uitgesloten dat Vincent Cornelisz. zich terecht op een dergelijke afstamming kon beroemen, maar dit werd pas naar voren gebracht door zijn nakomelingen". Net als bij Coldeweij ook bij hem twijfels, maar niets uitgesloten. Als derde in de discussie meldde zich al jaren daarvoor dr. H. Obreen, die een artikel schreef "Bijdragen tot de Geschiedenis der oudste heeren van Hoogstraten" (ik heb het artikel hier voor mij liggen, vol met stempels en handgeschreven aant., waarsch. vervaardigd in mei 1943 en gepubliceerd in Nederl. Patriciaat, met allerlei bewijs dat de heren van Hoogstraten zijn uitgestorven, maar dat zij in ieder geval stammen uit het huwel. van Jan van Cuyk met Jutta van Nassau.
Het is duidelijk dat niemand weet hoe de vork in de steel zit. Er zal dus nader onderzoek moeten volgen. Omdat ik deze exercitie liever over laat aan gerenommeerde genealogen en historici is het voorlopig wachten op betere tijden.
Het proefschrift van Serge ter Braake is heel helder over Vincent Cornelisz. en ik zal daarom daaruit saillante punten noteren om een zo goed mogelijk beeld van hem te krijgen, niet chronologisch omdat ik Serges' paginering zal aanhoudenden.
Vincent was zeker bevriend met Gerrit van Assendelft, president van de Raad van Holland met wie hij ooit in het Frans een brief schreef aan landvoogdes Maria van Hongarije (pag. 30), in 1529 gaven beide heren advies over vacatures die waren ontstaan in het in 1520 opgerichte Leenhof (pag. 38); mr. Vincent ging in 1n 1524 als bewaarder van de charters naar het zwaar bewaakte slot te Gouda om daar een geschikte bewaarplaats te zoeken (pag. 73) en liet zich, zoals afgesproken bij zijn aan stelling in 1518, regelmatig in de functie vervangen, in 1531 bekleedde zijn schoonzn. Vincent Dammasz. effectief het ambt (pag. 74); de heren van de Rekenkamer waren niet alleen belast met het controleren van de rekeningen, maar ook verantwoordelijk voor het beheer der domeinen; zo overlegde Vincent Cornelis in 1511 over het onderhoud van de dijken, pleegde in 1513 overleg over de verpachtingen van de ambten in Holland en ging in 1520 naar Mechelen en Brussel voor overleg over de beden (pag. 85 en 86); vanwege zijn promotie tot gecommitteerde van de financiën in Brussel in 1531 verdwijnt hij uit de rekeningen van de rentmr. van Noordholland, maar behoudt met recht op vervanging in 1541 zijn plaats als Hollandse rekenmeester (pag. 90); Vincent was gelukkig in zijn begunstiging door de vorst: zijn talenten als klerk in de Rekenkamer vielen zo op dat hij in 1504 het eerst vrijkomend ambt van rekenmr. werd beloofd; in 1521 kreeg hij honderd pond van de vorst naast andere "ghiften, salarysen ofte weldaden"; in 1539, inmiddels werkzaam in de Raad van Financiën, werd hem een gift van 500 pond toegekend; in 1550 kreeg hij toestemming enkele vicarieen en kapelanieën toe te voegen aan zijn ambachtsheerlijkheid van de Ketel voor zijn jarenlange diensten (pag. 119); ambtenaren die sterk begunstigd werden, zoals mr. Vincent, speelden een belangrijke rol tussen de vorst en de onderdanen (pag. 121); hij leende tussen 1521 en 1536 ruim 9000 pond aan hem uit (pag. 123); Vincent bleef na zijn promotie officieel rekenmeester in Holland, trad dikwijls in onderandeling met de onderdanen en bleef betrokken bij de belangrijkste aangelegenheden in de Noordelijke Nederlanden (pag. 165); hij maakte (1525-1526) in dienst van de Staten van Holland een reis naar Zeeland om daar de tollen te onderzoeken (pag. 174); in 1536 probeerde met met o.a. Gerrit van Assendelft de Staten van Holland te overtuigen een oorlog tegen Denemarken te beginnen (pag. 186); in hetzelfde jaar is hij aanwezig in het huis van Hendrik van Nassau om met de gedeputeerden van de Sta ten te spreken over een bedeconsent voor de landsverdediging (pag. 191-192); Gerrit van Assendelft schreef aan de stadhouder in 1526, toen hij op reis moest, dat als hij weg was uit Den Haag en als Vincent Cornelisz. dan ook niet aanwezig was (daarmee doelend op zijn invloed) "sal der nyemant thuys wesen" en in 1539 schreef hij dat de problemen met de stad Gouda niet zonder Vincent en anderen kon worden opgelost (pag. 193, waar in een voetnoot allerlei optredens van Vincent bij diverse aangelegenheden wordt verm. zoals in Amsterdam, Den Haag en bij onderhandelingen over de beden); rekenmr. Vincent Cornelisz. speelde, vaak in samenwerking met Frederik van Renesse een grote rol: hij gaf bij gelegenheid zelfs advies aan de landsadvocaat over onderhandelingstactieken met het centrale niveau; toen hi in 1531 promoveerde tot gecommitteerde in de Raad van Financien bleef hij actief bij de onderhandelingen met de Staten van Holland; zijn optreden werd vereenvoudigd omdat hij tot 1541 ook de functie van rekenmr. in Holland bleef uitoefenen; hij bemoeide zich vooral met de bedeonderhandelingen in Holland; Vincent vertelde afgevaardigden van de onderdanen vaak dat ze het helemaal niet zo slecht getroffen hadden, want als hij vorst was, zou hij een stuk minder mildheid vertonen dan Karel (pag. 194); hij was de enige rekenmr. die zich bezig hield met de Staten van Holland (pag. 195) en werd meerdere malen financieel begunstigd (pag. 199-200); in 1518 en in de periode 1522 tot zijn promotie was hij een der gewestelijke ambtenaren die in Haarlem de stadsrekeningen afhoorde en de wet verzette (pag. 204); een goede ontvangst, zeker gepaard met enig alcohol, vergemakkelijkte de omgang en was daardoor een vast element bij veel van het overleg; zo werd hij o.a. gastvrij onthaald bij zijn bezoek aan Leiden in 1540 en werd hem daar een maaltijd aangeboden (pag. 213) en toen er geschillen waren ontstaan tussen de burgemr. van A'dam Cornelis Benninck en stadhouder Anton Lalaing zei hei tijdens een maaltijd in zijn huis dat hij "vreede en vrientscappe (wenste) te te maecken tussen de stadhouder, Benninck en anderen" (pag. 214); terugkomend op de "gratuiteyen" of giften met een speciale reden wordt nog verm. dat Vincent in 1521 glasramen ontving van de stad Leiden, in 1523 dertig pond van de stad Haarlem, in 1531 174 pond van A'dam en in 1535 honderd pond van de stad Gouda (pag. 218) terwijl in zijn test. sprake is van een gouden kruis dat afkomstig zou zijn van griffier Jan de Jonge (pag. 220); hij verscheen met anderen op 1-10-1534 in A'dam om de schepenen te ondervragen over hun slappe houding t.a.v. de anabaptisten of wederdopers (pag. 241) en ook in 1537 sprak hij harde woorden over deze kwestie tegen de gedeputeerden van die stad, zich daarmee als een echte ketterbestrijder ontpoppend (pag. 246); Vincent en zijn vrouw onderhielden netwerken gebaseerd op patronage en vriendschap; hij deed aanbevelingen over benoemingen (pag. 282); op pag. 290 komt ter Braake nogmaals terug op Vincents niet adellijke leermr. Thomas de Beukelaar, zijn aanzienlijke positie en zijn netwerken en vergelijkt de niet adellijke (?) Vincent met hem en zegt daarbij dat de leerling de leermr. overtrof en even later (pag. 293) dat het opvallend is dat de vader van Thomas net als de vader van Vincent enige tijd tollenaar van Geervliet was daarmee bijna suggererend dat hun ouders vrienden van weleer waren die elkaar hielpen hun zoons omhoog te werken; het gaat hier om een grote genealogische fout, een coïncidentie mag nooit leiden tot verdragende conclusies; dat de families elkaar goed kenden mag niet uitgesloten worden maar verdere conclusies kunnen niet getrokken worden; Vincent 's roem strekte zich uit tot andere gewesten, gezien de giften die hij b.v. ontving van Friesland en Overijssel (pag. 293); hij was actief in het bevoordelen van zijn familie en vrienden en behield grote invloed op de carrières van zijn zoons; zn. Cornelis was b.v. het dekenaat van Den Haag beloofd en was korte tijd onbezoldigd raadsheer in het Hof van Holland voordat hij zich toelegde op een geestelijke carrière; zn. Heijman trad o.a. in de voetsporen van zijn vader in de Rekenkamer en later, na 1549, zijn broer Jacob ; ook 2 van zijn schoonzoons Vincent Dammasz. en Adriaen Stalpaert van de Wiele eindigden hun carrière als rekenmr. (pag. 294); op pag. 295 en 296 gaat ter Braake in op het netwerk van mr. Vincent waar hij wederom de niet adellijke afkomst van hem aanhaalt echte benadrukt dat mr. Vincent, ondanks zijn geringe afkomst, een groot pleitbezorger was voor Holland in Brussel, "Vincent moest men bevriend houden" wisten de Leidenaren, Gerrit van Assendelft beschouwde hem als gelijke, Jasper van Hogelande en Frank van Renesse beschouwden hem als meerdere; met zijn familienetwerk in de Haagse Rekenkamer had hij grote invloed op de beslissingen die daar werden genomen en genoot vertrouwen bij de onderdanen, had informeel grote invloed bij de stroomlijning van de relaties tussen vorst en onderdanen, hun informele invloed was nog altijd belangrijker dan de mooist geformuleerde regelgeving (pag. 296); op pag. 305 van het boek een schema van het netwerk van Vincent Cornelisz., daarna volgen een drietal bijlagen waar in bijl. A gezegd wordt dat hij tussen 1522 en 1540 samen met Gerrit van Assendelft en Frederik van Renesse domineerde op gewestelijk niveau (pag. 358); in bijl. B van hem een korte biografie (pag. 375) is geschreven en hij in bijl. C nogmaals wordt verm. als ambtenaar van de Rekenkamer.
Zijn genealogische nieuwsgierigheid en die van zijn schoonzoon Vincent Dammasz. (van den Droogendijck) blijken uit een brief gericht aan ondertekenaar van dit document (Regionaal Arch. Leiden, brief dd. 14-10-2008) waarin verm. wordt inv.nr. 407 van het arch. van de Kerken, betreffend een inv. van stukken van het kapittelarch., opgemaakt door Jan van Hout in 1607 (met aant. t/m/ 1609); verspreid in dit register komen een flink aantal (fragment-)genealogieën voor; op fol. iiia staat "1337 Eerste lade" en vervolgens "Copie van de geslachtsboom heeren Peters van Leyden zo die bij mr. Vincent Cornelisz. es gemaeckt; Mr. Vincent stelt opten rugge van zijnen boom te weten die bij hem (gesien) daeruyt dese geopent es, aldus desen boom es genouch auctentlijck omme te bewijzen datter nu niemand levende en es in den eersten lede van den fundateur, actum anno 1515"; dan volgt een genealogie beginnend 1316 en verderop in dit document staat een noot ('C') "Dit blijckt bij een brief in date 1381, daer bij deze Jan van Leyden zijne huysvrouwe (douaryt) opte andere helfte van 't huys te Leyden, getekent upten rugge mit D. Hier af blijct ooc bij 't register van mij in de registercamer van Hollandt folio 124, daer of nog meer andere partijen extract gemaeckcken es onder 't hanteycken van Vincent Dammasz.".
Na zijn dood zullen aan hem vele missen zijn opgedragen, als voorbeeld noem ik "belevinge van zekeren dienst by Mr. Vincent Cornelis van Myerop gefondeert op 't altaar van de zeven Weenen in de Hofkapel" (Jacob de Riemer, pag. 928, 16-5-1551).
Een laatste opm.: hoe wonderlijk ook, noch verzamelaar van deze gegevens, noch de heren Coldewei, ter Braake en Obreen, noch genealogen uit vroegere eeuwen en historici en genealogen uit het heden hebben de vaste hand weten te leggen op zijn afkomst; maar hij kan nauwelijks, gezien zijn vele hoge functies en verantwoordelijkheden, zijn uitgebreide bezittingen plus het door hem gevoerde familiewapen CuyK van Mierop iemand zijn uit een duister verleden, een persoon die je met vraagtekens zijdelings "parkeert" in je proefschrift (Coldeweij) of waarvan je meent dat hij een omhooggevallen zn. is van een ambtenaar die zich bezig hield met het pontveer te Geervliet en die zich via een belangrijke connectie omhoog wist te werken (ter Braake); ik zal daarom een poging wagen hem te rehabiliteren en hem af te laten stammen van de heren van Cuyk zonder daar echter het fijne van te weten (wie wel?) en moet me helaas daarbij beroepen op onbetrouwbare bronnen; correcties op mijn fouten en tijdelijke interpretaties zijn van harte welkom; met dank aan dhr. J. Kal te A'dam, die mij regelmatig voorzag van zijn archiefmateriaal; overige bronnen o.a.: div. handschr. en collecties in het C.B.G., G.A. A'dam, inv.nr. 5015, fam. arch. Moens, inv.nr. 29, 30 en 44, N.L. 1926, kol. 142-144, idem 1997, kol. 179, 250 en 463, idem 1999, kol. 383, idem 2003, kol. 171 en Holl. Hist. Reeks, dl. 1, pag. 36 met de voetnoten; de schrijfwijzen Cuyk en Kuyc werden door elkaar gebruikt.
♦ Haar test. in G.A. Amsterdam, fam. arch. Moens, inv.nr. 227; haar vader, met ver reikende geestelijke invloed op Hollands kerkelijk leven en zijn mogel. aanwezigheid in het gezin van Vincent en Maria met hun kinderen (het waren immers buren) moeten daar diepe sporen hebben nagelaten; ter Braake verm. hem onterecht niet en moet derhalve, wat Vincent's leven en werk betreft, nogmaals gewezen worden op een dwaalspoor in zijn proefschrift.
♦ Hans Jacobs stelt in een artikel in het boek "Door Scheveningen verbonden" (ISBN/EAN 078-90-803711-56), pag. 239-244, dat deze Jan, zijn bestaan afgeleid uit een verm. in 1523, mogel. was geh. met een dr. uit het oudere geslacht van Medemblick waarbij ook enkele kanunniken van Oudmunster behoorden en verwant waren met de jongere tak, waartoe Doede Jans behoorde, maar een ander wapen voerden; het artikel gaat verder met een Doe Jans die in 1503 een proces voert voor het Hof van Holland; Jacobs veronderstelt (er is geen bewijs, maar ook geen tegenbewijs, nader onderzoek moet volgen) dat beiden een en dezelfde persoon zouden kunnen zijn; hij stelt dan een stamreeks samen die hieronder volgt:
1. Magdalena (reeds overl. 1503) tr. Doe Jans, schout en bode van Schagen (1503), mogel. identiek met Doe(de) Jans, schout van Wieringen (1510-1513); uit dit huwel. 7 in 1503 reeds gehuwde kinderen, haar ouders
2. (bast.) Belye, overl. vóór haar echtgen., tr. huwel.voorwaarden 26-10-1450 Aerst (Eerst) Geryts Creyts, kastelein en schout van Schagen (13-1-1478), haar vader
3. (bast.) Willem, bastaard van Holland, ridder, heer van Schagen (4-7-1439), baljuw van Medemblik (1428), dijkgraaf van Kennemerland en Vriesland (1434), kastelein van Medemblik (1435), raad in het Hof van Holland (1436-1446), baljuw en schout van 's-Gravenhage (1439-1441), overl. 1473, zijn natuurlijke moeder zou geweest zijn Maria van Bronckhorst, zijn vader
4. Albrecht, hertog van Beieren, graaf van Henegouwen en Holland (1336-1404), zn. van keizer Lodewijk IV, hertog van Beieren (1282-1347) en Margaretha (1311-1356), gravin van Henegouwen en Holland
♦ Getuige als leenman aan het Hof van Giessen (1471).
♦ R.A. Hilvarenbeek, inv. nr. 24, fol. 31.
♦ De Brabantse Leeuw 1997, pag. 103-115, 163-182,193-208, idem 1998, pag. 52-60,109-115,147-161,238-247, idem 1999, pag. 1-14,94-103,164-179.
♦ Bossche Protocollen, m.b.t. Loon op Zand: Gerit Jans Oerlemans geh. met met Adriana Peter Dirx die Weert (fol. 264v., 20-6-1430), bezit huis, erf, hof en aangelag op Croenvenne (Craenven) groot een half mudzaad (okt. 1436-sept. 1437, fol. 155v.) hetwelk hij verkoopt op 28-2-1439 (okt. 1438-sept 1439), verkoopt turf etc. (okt. 1437-sept. 1438, fol. 79, 1-4-1438), bezit een huis aan Driemeer op die Vaert te Loon op Zand (okt. 1437-sept. 1438, fol. 155v.), bezit een hoeve van 31 bunder te Loon op Zand (okt. 1438-sept 1439, fol. 137v.), bezit een hoeve groot 7 bunder bij Loenremeer aan die Meerdijck te Loon op Zand (okt. 1451-sept. 1452, fol. 79v.)
♦ Verm. in een charter van Altena (30-12-1505); zegelt met twee vissen.
♦ Margriet, wede Jan Brocken, 2 perden, 2 coey ende 20 scaep haer toebehorende opgedragen aan Adriaen Aert Eliaess t.b.v. Lauwreys Loirs, losbaar met 5 mud rogge (R.A. Tilburg, 1-2-1516); idem de tocht in een huyse en hoeve ende andere timmeringen daarbij metter erffenis daarbij en daartoe behorende ter stede Berckel, twee stuckskens beempt in Udenhout opgedragen Geryden haeren soen, [en] Ariaen, Aleyten en Johanne haar wittige kynderen van Jan voorn. etc. (R.A. Tlburg, 21-3-1517).
♦ Zie O.V. 1978, pag. 360 en GTMWB jrg. 25, pag. 1-2.
♦ Cornelis Dircksz. van Driel was heemr. van het Westambacht van IJsselmonde, met de ambachten Dirk Smeetsland en Mr. Arend van der Woudensland (1454-1465) en maakte in die functie gebruik van een zegel met een dubbele adelaar; in de rekening van de polder Nieuw-Reijerwaard van 1468 wordt melding gemaakt van "Cornelis Dircxz. die scout" als bruiker van het gors Fijenoord, wellicht was Cornelis van Driel in dat jaar pachter van het schoutambt van Ridderkerk; slechts eenmaal is Cornelis van Driel met patroniem in de bronnen aangetroffen: op 2-8-1463 wordt hij in het "Aktenboek" van Dordrecht vermeld als Cornelis van Driel Dircxz; dit patroniem komt overeen met het randschrift van een zegel, zoals dit door Kornelis van Alkemade beschreven is in het handschrift "De Heerlijkheid van Ridderkerk" uit ca. 1723; van Alkemade reproduceert hierin de zegels onder een akkoord tussen Riederwaard, Katendrecht en Charlois, over het onderhoud van de Hordijk (14-9-1459); hieraan hadden Claes Hoijter, Dirk Dirkszoon, Melis Bigge, Cornelis van Driel, Jan Voppensz. en Dirck Jacobsz. als "dijkheemraders inden ambachten ende heerlijkheden voorsz." elk hun zegel gehangen; in deze kopie is het zegel met de dubbele adelaar nagetekend, met in het randschrift de naam van de zegelaar "Cornelis Dircksz."; de oudste vermelding van Cornelis van Driel stamt uit 1446 en betreft een aanbesteding van werk aan de Hordijk, "vander weeringe off tot Neell van Drielle werff toe"; in 1448 ontving Cornelis van Drielle betalingen van de polder van Nieuw-Reijerwaard vanwege werk dat hij had verricht aan de sluis; hij kreeg het bedrag van 60 gld. "vanden vingerliin en vand put te maken"; in 1455/1456 werd een deel van de Hordijk aangeduid als "den dijck voir Nell van Driels werff"; in de periode 1457-1486 wordt hij verm. in rekeningen betreffende Nieuw-Katendrecht; daarmee was hij een van de eerste ingelanden van deze in 1444-1459 bedijkte polder.
♦ In 1464 ontving Gerrit Roelen geld van de polder Oud-Reijerwaard, omdat "hij die kae bij die wacht hoel stopte" en in 1469 kregen hij en enkele anderen elk twee stuiver omdat zij het hout van de as door de sluis bij de molen hadden gebracht en 3 stuivers vanwege verteringen; op een vermelding van Gerrit Roelofsz. als heemraad uit het jaar 1497 na, is niet bekend of hij functies in de polder- of dorpsbestuur uitoefende, maar in het register van dijkkavelingen in Reijerwaard werd bij zijn naam uitdrukkelijk "domis" geschreven; in circa 1460 was Gerrit Roelofsz. een van de gemene buren van Ridderkerk, die 1/3 deel van het benodigde geld voor de aanbesteding van de nieuwe kerk inlegden; hieruit blijkt wel dat Gerrit Roelofsz. op dat moment al tot de kapitaalkrachtige inwoners van Ridderkerk behoorde, terwijl zijn vader, die ook op de lijst voorkomt, nog in leven was; de verklaring voor dit vermogen van Gerrit zou gezocht kunnen worden in een erfenis van moederszijde; opmerkelijk is in dit verband dat het land dit Gerrit Roelofs in Reijerwaard via zijn vader Roel Cranendonck in eigendom kreeg, geheel afkomstig was van Claas Loijnck (van der Giessen); van 1484 tot 1511 werd Gerrit Roelofsz. genoemd als landeigenaar in de polder Oud-Reijerwaard, vermoedelijk als opvolger in landerijen van zijn vader Roelof Jansz. Cranendonck; in 1497 bezat hij daar samen met zijn broer Jacob Roelofsz. ruim 8 m. land in het weer naast "het Gat vanden dijck 9 mergen min roe"; dit belendende weer werd in de cohieren van de 10e penning uit 1557 en 1561 nog steeds met die naam aangeduid, waarbij opmerkelijk is dat in het aangrenzende weer de erfgenamen van Cornelis Gerritsz. (Cranendonck) uit Hendrik-Ido-Ambacht de eigenaren waren; de memorie wordt nog verm. in 1545 en 1550-1568.
♦ Zijn juiste overl.datum ontleend aan aantekeningen van zijn zoon.
♦ In april 1515 worden als haar erfgen. verm. Jan Snoeck Jacobsz. en Roelof Melsersz.
♦ (R.A. Oosterhout, inv.nr. 262, 10-10-1496) Peter Roelofs natuurl. zoon van. Dongen verkoopt aan Theeus Wouter Theeus 6 loopene erfpacht hem aangekomen na dood van Engele zijn moeder (N.L. 1971, kol. 192); zie ook N.L. 1966, kolom 396.
♦ Aqua Vitae 2000, N.G.V. afd. Betuwe, pag. 27.
♦ Kohier 10e penning 1542, Heyltgen Jacob Ghijssen wede bruyct 32 m. 2 hont om 139 Rhijnsgld (huurwaarde); 1557: zij bruyct 42 mergen 290 roeden (waarvan 30 morgen 27,5 roe eigendom); 1561: zij bruyct 28 mergen 262 roeden (waarvan 25 morgen 262 roe eigendom en 3 morgen gepacht); samengevat eigendom in 1580: 30 mergen 30 roe onder Ridderkerk, 600 roe in IJsselmonde, 1,5 mergen in Hendrik Ido Ambacht gemeen met de erfgenamen van Aert Besemer, 8 rentebrieven tesamen 42 Rhijnsgulden; zij meerdere malen verm. in de arch. van Ridderkerk (Huijs ten Donck), Heeroudelandsambacht en Oost-IJsselmonde, 7-7-1569); op 21-4-1580 wordt de nalatenschap verdeeld door de ergen. (R.A. Ridderkerk, inv.nr. 87, fol. 35 vso.)
♦ Aangeslagen voor percelen van 7 en 4 1/2 morgen (10e penn. H.I.Ambacht 1542), eigenaar van 2 1/2 hond boomgaard 'opten Nesse' met een daarop staand huis, dat door hem was verhuurd aan Jan Ariaensz. Bommel (opmerkelijk is dat dit stuk van het eilandje De Nes dan onder Hendrik-Ido-Ambacht en niet onder Rijsoord ressorteert); blijkens het cohier der Tiende Penning over Rijsoord en Strevelshoek van 1557 woonde Franck Ghijsbrechtss. van den Nes te Rijsoord en bezat daar 18 1/2 morgen eigen land, bij zijn huis hoorde een perceel van 12 morgen en dit lag, zoals uit het cohier van 1561 blijkt, op het eilandje De Nes; in 1557 tevens taxateur der Tiende Penning; hij had in de polder Oud-Reijerwaard ongeveer 16 morgen weide- en zaailand in huur, verspreid over een zestal niet ver van elkaar verwijderd gelegen percelen in huur gebruikt door zijn toenmalige zwager Adriaen Wijtens (ca. 1557-1561); blijkens het cohier van de Tiende Penning van Heerjansdam over 1557 had Franck Ghijsberts, wonende op den Nes, 8 morgen 4 hond in huur van het convent van Marienborn te Dordrecht; op 7 juni 1564 transporteerde Aert Heymansz. aan Frans (Franck) Gijsbrechtsz. het gerechte vijfde part van ll morgen, te weten twee 'ses-talff' (= 5 1/2) morgen in het Oudeland van Ridderkerk (Oud-Reijerwaard) met de daarop rustende jaarlijkse rente van 9 rijnsgld. (= in de zestiende eeuw gebezigd als rekenmunt van 28 stuiver)); dit perceel valt te plaatsen in de hoef 'Joris Mol 111 Mergen 1 Hont', ofwel later genaamd 'Joris Mol en Styn van der Tempel X1 Merghen'; op 8 augustus 1576 compareerden te Dordrecht Gerit Willemsz. van Oost-Barendrecht, als man en voogd van Adriaenken Franckendr.. voor de ene helft, en Cornelis Besemer Franckenz. van den Nes, wonende op Heerjansdam, en Joris Geritss., uit Adriaen Pieters zoons ambacht (= Sandelingenambacht), als vader en voogd van Maryken Jorisdr., geprocreëerd bij Lenaertgen Franckendr. zaliger, voor de andere helft, allen erfgenamen van Franck Gijsbertss. van den Nes hun vader (respectievelijk schoonvader en grootvader), en verkochten aan Maerten Claesz. van Slijcht een huis en erf met zijn toebehoren aan de Veste te Dordrecht bij de 'Botgenspoorte', gelegen tussen Jan Reyerszoons huis aan de ene zijde en Digna inden Spiegels huis aan de andere zijde; dit huis was belast met een jaarlijkse losrente van 10 schellingen groten Vlaams, welke de koper overnam.
♦ Het is onzeker of Marijtje, dan wel N.N. Wijtensdr. de moeder is van nr. 57556, meestal wordt uitgegaan van de hier weergegeven opstelling, zodat wij voorlopig de kwartieren Besemer vervolgen.
♦ In de kerk van Waddinxveen bezat Jan Cornelis een graf geërfd van zijn grootvader, waarin zijn vrouw werd begraven.
♦ Akte van uitkoop van zijn landerijen door zijn wed. (8-11-1595); zie verder Staten v. Holland voor 1572, inv.nr. 1356, R.A. Moordrecht inv.nr. 34 en Prometeus X, pag. 162.
♦ "Er bestaan van het oude Hollandsche geslacht van Heijningen drie verschillende gedrukte stamlijsten, zij komen allen overeen in het navolgende: Evert van Heijningen had een zoon Mattheus van Heijningen, die uit zijn eerste huwelijk in 1559 met Maria Willems vier kinderen had, waarvan de oudste zoon Cornelis afstammelingen had die ons bekend zijn" ("Stam- en Wapenboek van aanzienlijke Nederlandsche Familiën", A.A. Vorsterman van Oijen, 1888, dl. 2, pag 62); later bevestigde een onderzoeksteam verbonden aan het C.B.G. de juistheid van deze opm., evenals het bestaan van zijn vader Jan Arends te Leiden; zowel in het genoemde stam- en wapenboek als in Rietstap 's "General Illustrated Armorial" is het van Heijningen familiewapen opgenomen.
♦ Test. 1546.
♦ Ter zijde: op 22-9-1498 (Stadsarch. Dordr., actenboek nr. 15) "roerende de besterfenisse van Heynrick Besemer Jansz." verkopen zijn erfgenamen hun erfdelen in de erfenis; een van de erfgen. is Baen Dircksz. geh. met Aecht Jans.
♦ Rekenkamer van Holland (1525): "Van den exchijs in den ouden lande van Charlois te weten eenen stuver van den vate heeft van nieux in pachte ghenomen Wouter Verduijn oft de kerkck drie jaren lanck gedurende ingaende half Maerte XVXXXV (=1525) stilo curie Hollandie ende verschinende jairlix Martiny in den winter om XV pond munte voorszegt tsjairs, etc."; verm. in de domeinrekeningen van Holland (1526-1528) ; G.N. 1965, pag. 207 en O.V. 1981 pag. 369; gezien zijn naam en het tijdstip komt hij in aanmerking als de stamvader van het geslacht Verduijn, al blijft dit wel een veronderstelling.
♦ Hij zou stammen uit het geslacht Cranendonck in de Riederwaard; mogelijk de stamvader van de Cranendoncks in IJsselmonde; in de rekeningen van de Nieuw-Reijerwaard 1521/22 en 1524 aangeslagen voor pacht aan deze dijk aan de noordzijde van de polder, d.i. de Hordijk tussen Nieuw-Reijerwaard en Oost-IJsselmonde; de meeste genealogen vervolgen zijn kwartieren, dus volg ik hen; bronnen: zie bij kwart. 240336 en Kees Jan Slijkerman "Duizend jaar voorgeslacht, kwartierstaat van K.J. Slijkerman", (Rotterdam 1987, Suppl. I Rotterdam 1989, Suppl. II Rotterdam 1992).
♦ Transportakten Spijkenisse, 9-7-1594, Streekarchief Voorne‑Putten en Rozenburg.
♦ Zij wordt met haar echtgen. verm. in de stichtingsakte van haar ouders op een memorie in de kerk van Poortugaal.
♦ Hij lijftocht zijn vrouw Alijt Peeters als hij beleend wordt met de "smalle tienden in Munsterkerk aen de Dussen te weten met verkens, schapen, gansen ende bijen, ende nogh die koorentienden tusschen die Dussen ende die Straet" (Leenregister Eethen en Meeuwen, 13-6-1505).
♦ In 1507 was hij voogd van de kinderen van Jan Haecz. Corneliszoon te Dordrecht.